14 december 2022
Voor F., uit liefde
Ze zit op de drempel, ineengedoken. Met sussende woorden schuifel ik dichterbij. Prachtige kleuren. Nog dichter. Een bloedende vleugel. Nog dichter. Ze beweegt nauwelijks.
Wegens gebrek aan ornithologische kennis beslis ik dat het een vrouwtje is en bel fluisterend de vogeldienst.
“Het is waarschijnlijk een houtduif. Als u haar een kans wil geven, moet u haar brengen. Bij de stad maken ze duiven meteen af, omdat ze erfgoed beschadigen.” De dame vervolgt: “Of u laat de natuur haar gang gaan.”, maar ik luister al niet meer. Ik hou van kwetsbare dingen.
Er ligt een stapel werk te wachten. De vogeldienst is zes kilometer verderop. Ik heb geen auto, zelfs geen rijbewijs. De weerzin tegen bolides zit diep: ik bracht mijn jeugd kotsend door, op de achterbank van respectievelijk een Toyota Carina en een eend. Een keer drupte de smurrie door de Vitabisdoos op de rode beer van mijn zus. Zij weende, ik stonk. Mijn moeder wist niet waar te beginnen. Wel liet ze de rode beer – die intussen ook stonk – toevallig achter in een hotelkamer. Mijn zus weende opnieuw.
Jaren later gaf een collega met een sterk parfum mij een lift. Nog voor we de parking afreden signaleerde mijn maag dat we het einde van de rit niet zouden halen. Gelukkig stak de man een monoloog af en hoefde ik slechts te knikken. Het mocht niet baten. Ter hoogte van Merelbeke maande ik hem met gesloten mond de berm in. Mijn voet bleef in de gordel hangen, en voorovervallend in het gras overtrof ik de prestatie met de rode beer. Sindsdien neem ik de trein.
De duif kijkt intussen zoals alleen een dier dat kan, dus haal ik een doosje en spring op de fiets. Met bonzend hart, als een moeder die haar gewond kind wegbrengt. Onderweg verzin ik namen. Het wordt Francine. Als ik halverwege in het doosje kijk of Francine nog leeft, knalt een elektrische fiets tegen ons. Bijna laten we samen het leven.
Bij de vogeldienst blijkt hij ‘nog in goeie staat’. De jongen noteert ‘Houtduif C’ op een blad. Houtduif A & B zijn er al. Zijn collega stelt de diagnose: ‘Vleugelbreuk – Kinderkamer.’ De poëzie van de natuurmens.
’s Avonds moet mijn lief eraan geloven, met een gedetailleerd verslag van de heroïsche daad. Het epos wordt gepast onthaald: “Twee uur, voor een duif!?”, zucht hij, “maar het is wel een mooi verhaal.”
De waarheid – dat dit over iets heel anders gaat, over haar die ik niet kan redden – bespaart hij mij. In bed houdt hij mij vast tot het huilen stopt.
“Buig voor het leven en gun haar haar lot.”, zegt de Meester. Dat buigen voelt als iets waar mijn lichaam niet toe uitgerust is. Fietsen noch doosjes helpen. Zolang ze er nog is probeer ik de tijd te bezweren. Mijn hart weet wel beter. Het neemt met vruchteloze tranen een voorschot op de rouw.
Enkele weken later arriveert een ‘meldbrief’. Houtduif C ‘werd met succes verzorgd en in vrijheid gesteld.’
Ik ga op de drempel staan en kijk naar boven. Je bent vrij, Freya. Vlieg. Ik blijf nog even hier.