03 december 2021

Alle menselijk handelen is pogoën

Golf zeventien bis. Een schurende oefening in souplesse. De postjongen gooit het zoveelste pakket naar binnen. Aanbellen doet hij niet meer. Ook mijn zinnen worden beknopter. Het droevig stapeltje concerttickets groeit.

Op straat is het mondmasker terug, met meerdere functies: oorbel, ringbaard of bavet. Mensen dragen het zelfs op de fiets, lekker warm. Examens van toekomstige soorten over deze mislukte roaring twenties worden makkelijk: “Ah op de foto wezens met mondvod, dat moet 2020 of later zijn. Amai zeg, toen had ‘de mens’ nog seizoenen.“

Volgens mijn lief (de salonfilosoof) worden we nu al bestudeerd door aliens. Bij die bewering hoort een verontrustende uiteenzetting over een parallel universum. We zitten in de auto, ik kan niet weg. Hij neemt de verkeerde afslag. “Ge rijdt mis.”, zeg ik. Hij steekt het op die aliens. 

Een muzikant wordt livestream-gewijs begraven. Een vage kennis, van toen de nacht nog bestond. Mensen met betraande ogen achter zwarte maskers. Ik ween ook, voor de muzikant, voor mijn eigen doden, voor de cafébaas die zijn toog nog eens opblinkt en voor de concertorganisator met de mail vol moed. De tristesse knalt door het laagje vernis heen.

Ze zingen op de begrafenis. Ik kan niet zingen. Ik doe toch mee. Ooit moesten we op school ‘Hoog op de gele wagen’ brengen. Eén voor één, vooraan. “Ga maar met je rug naar de klas staan.”, opperde de juf, “dan moet je niet naar de gezichten kijken.” Een pedagogische hoogvlieger. 

Een lang uitgestelde ontmoeting met een vriendin. Eerst de vreugde, dan de verwarring. We willen elkaar hartelijk begroeten, maar eindigen als bange oude wijven op gepaste afstand. De choreografie van het ongemak.

“Alle menselijk handelen is pogoën.”, predikte mijn vader ooit. Ik was achttien, zat net op kot en vroeg mij verschrikt af hoe hij wist wat ik ’s nachts deed. En vooral hoe hij dat woord kende. Ik had het verkeerd verstaan. Hij had pogen gezegd. 

Hij vertoont trouwens opvallend veel bravoure sinds hij zich een stok heeft aangeschaft. Het einde van jaren verborgen gesukkel. Ik verloor onderweg meermaals mijn cool en mijn elegantie. “Ik zie toch wat ik zie, papa. Ga naar de dokter, papa. Het gaat om je autonomie, papa.” Nu zwaait hij vervaarlijk met zijn nieuwe statussymbool. “Mijn vader had er ook één.”, zegt hij vol trots. Ik oefen alvast voor later. 

Er gloort dus hoop aan de horizon.

Bovendien hebben de salonfilosoof en ik een kleine feestelijkheid. Iets met een datum. Hij pakt zijn cadeautje met een brede glimlach uit. Het is een T-shirt met opschrift. We headbangen samen in de woonkamer. De volgende dag heb ik hoofdpijn. Dat kan ook aan de drank liggen.

Het T-shirt schreeuwt: “Moet just niks.”

Ik wil een T-shirt zijn.

Nog meer wijsheid

Voor W., uit liefde
02 juli 2019

Voor W., uit liefde


Heimwee naar IJsboerke
15 november 2021

Heimwee naar IJsboerke